STADSPARK
ANTWERPEN
Van bastion tot park
Met het oog op een aanval van de hertog van Gerle wordt in 1542 een klooster afgebrand dat in 1279 was opgericht op last van het bisdom van Utrecht. Het klooster was gelegen net buiten Antwerpen, op een plaats die bekend stond als het Sint-Margrietendal van Ternonnen.
Na de sloop werd er een hof van plaisantie ingericht, een buitenverblijf dat de Kievit werd genoemd. Het was gelegen op de Terlistgronden, een grondgebied buiten de Spaanse omwalling dat ten noorden werd afgebakend door de straatweg Gemeentestraat - Carnotstraat en in het zuiden door de Herentalse Vaart. Binnen de omgrenzing van deze gronden liggen vandaag onder andere het Stadspark, het stationskwartier en de Antwerpse Zoo.
Filips de Goede verleende Antwerpen in 1462 een machtiging om Antwerpen en Herentals met elkaar te verbinden door een vaart. Het Herentalse gedeelte is nooit gegraven, maar in 1473 gaf Karel de Stoute aan Antwerpen de toelating om de verbrande watermolen van Immerseel (onder Wommelgem) aan te kopen en van daaruit een kunstmatige waterloop of vaart te graven om drinkbaar water naar de Antwerpse binnenstad te leiden.
De Herentalse Vaart werd gevoed met het water van de Schijn en liep via de Plantin en Moretuslei naar de Antwerpse binnenstad. Het water kruiste de stadsvesten aan de Blauwe Toren die dienst deed als waterpoort. Via de Oudevaartplaats en de Wapper liep het water verder de stad in.
Lunet Herentals, 1850-1860 © Felixarchief
Antwerpen maakte in de 16e eeuw deel uit van het Heilige Roomse Rijk. Keizer Karel V die tevens de koning van Spanje was, had Donato Buoni di Pellizuoli, een Italiaans bouwkundige, aangesteld om een plan op te stellen voor de versterking van Antwerpen. In 1555 werd deze versterking, in de vorm van een omwalling, voltooid. Voordat de Spaanse omwalling in de loop van 19e eeuw werd afgebroken, werd ze van een bijkomende versterking voorzien. Reeds in 1701 werd deze omwalling met voorwerken uitgebouwd. Napoleon voorzag in de aanleg van vooruitgeschoven ravelijnen en brilschansen op circa 300 meter van de omwalling. In 1815 werd er op initiatief van het toenmalige Hollandse bewind van Willem I begonnen met de werkzaamheden.
De brilschans of Lunet Herentals werd aangelegd tussen 1818 en 1819. De aanwezigheid van de Herentalse Vaart en de wallen maakte het Sint-Margrietendal tot een zeer geschikte locatie. De gracht voor het nieuwe bastion had een breedte van 46 meter. De keel, halverwege de huidige Rubenslei, was de enige verbinding en toegang tot het driehoekige bastion.
Vuilaume, Le Beau plan, 1873, weergave situatie 1853-1865, met Herentalse vaart © Felixarchief
Op voorstel van de Antwerpse provinciegouverneur Henri De Brouckère werd in 1844 een openbare wandeling ingericht op het talud of glacis van de Spaanse omwalling. Als inspiratie voor deze Promenade du Glacis verwijst de gouverneur naar Duitsland, waar sinds de vrede van Luneville (1801) meerdere stadswallen heraangelegd werden tot publieke wandeling. In tegenstelling tot de regelmatig aangelegde Franse boulevard, die vooral dienst doet als verkeersoplossing, kiest men hier voor landschappelijk aangelegde wandeltracés. Minister van Oorlog Dupont stemt in met het voorstel, op voorwaarde dat de militaire dienstbaarheden op de vesten en het lunet niet in het gedrang komen.
Het ontwerp van de wandeling komt van architect en gemeenteraadslid Emmanuel Van Cuyck. Een slingerende wandelweg van bijna anderhalve kilometer ter hoogte van de huidige Frankrijklei, biedt een uitkijk op het tot dan toe nog weinig bebouwde buitengebied. Er worden bomen aangeplant op de wallen, aangevuld met bloeiende heesters. De populariteit van de wandeling bij het grote publiek zorgt er in 1853 voor dat de wandeling wordt uitgebreid met een wandeling langs de zijlijnen van het fort Herentals. Op de promenade werden ook enkele standbeelden en allegorische beelden geplaatst. Op Witte Donderdag in 1850 begon men naar het voorbeeld van Parijs met een feestelijke wandeling die de naam Longchamps kreeg. Tijdens de Paasweek gingen de Parijzenaars flaneren op de Champs-Elysées en in het Bois de Boulogne. In Antwerpen vond dit flaneren plaats op de Van Eycklei, de Quinten-Matsijs- en Rubenslei.
Door de gewijzigde oorlogsstrategie werd de Belgische overheid gedwongen zijn nationale defensiesysteem herzien. Naar het ontwerp van Henri-Alexis de Brialmont werden van 1860 tot 1865 nieuwe verdedigingswerken rond de stad gebouwd. Hierdoor verloren de oude vestingwerken hun rol en konden deze worden ontmanteld. De strook land rond de voormalige Spaanse omwalling kwam hierdoor vrij voor stadsuitbreiding.
Aan de hand van het verkavelingsplan van Theodor van Bever, ingenieur en hoofd van de dienst Stadsvergroting, kon in 1864 gestart worden met de herinrichting van deze stadsuitbreidingszone. Als compensatie voor het verdwijnen van de Promenade de Longchamps, herbestemt Van Bever de Lunet Herentals tot openbaar park.
In 1867 werd het wandelfeest verplaatst naar het Stadspark waar het sindsdien plaats vond op de eerste zondag van mei.
Emmanuel Van Cuyck, ontwerp voor de Promenade du Glacis, 1844 © Felixarchief
Na de goedkeuring van het uitbreidingsplan, dringt Van Bever aan op de snelle opmaak van een parkontwerp. Ondanks eigen voorstellen, zoals de overbrenging van de botanische tuin uit de Leopoldstraat of de bouw van een museum voor schone kunsten midden in het park, ziet hij deze opdracht bij voorkeur naar specialisten gaan. Drie kandidaten komen hiervoor in aanmerking: de Leuvense landschapsarchitect Egidius Rosseels (1800-1877), de Brusselse groeninspecteur Louis Fuchs (1818-1904) en Edouard Keilig (1827-1895), de bekroonde ontwerper van het Terkamerenbos in Brussel.
Met Charles Ybry als mogelijk raadgever én betrokken partij (Ybry had als Parijse projectontwikkelaar met zijn Société Immobilière d'Anvers 65 hectare van het vrijgekomen terrein aangekocht) wijst Van Bever ook in de richting van de Parijse jardinier en chef, Jean Pierre Barillet Deschamps (1824-1873). In plaats van tijd te verspillen door een wedstrijd te organiseren kan men volgens Van Bever beter meteen om voorstellen vragen van deze gespecialiseerde ontwerpers.
Het schepencollege beslist anders en in het najaar van 1865 wordt er een open oproep gelanceerd met als resultaat een merkwaardige verzameling van plannen ingezonden door ontwerpers van zeer diverse pluimage. Gevraagd naar een evaluatie geeft Van Bever de belangrijkste knelpunten reeds aan. Zowel de vestinggracht als de kuip zijn aan een nieuwe vorm en modellering toe. Doet men dit niet of net teveel, dan komen de mogelijke zichten tussen park en omgeving meteen in het gedrang. Het park moet ook van een aangepast wegennet worden voorzien. Dit in de juiste verhouding tot de beperkte omvang van het terrein. Als laatste en belangrijkste punt, vraagt het ontwerp uiteraard kennis en visie inzake beplanting. Want wie zich beperkt tot het behouden van de aanwezige vegetaties, legt een grote hypotheek op de toekomstige uitstraling van het park.
Niet overtuigd van de voorliggende plannen, herneemt Van Bever zijn stelling dat dit een zaak voor specialisten is. Toch zal het nog een jaar duren, voordat de betrokken commissie voor openbare werken hem hierin bijtreedt. In januari 1867 wordt alleen Edouard Keilig nog gevraagd om een ontwerp te maken. Nog geen vier maanden later bezorgt hij het stadsbestuur twee ontwerpen die in een aantal opzichten sterk van elkaar verschillen. Zo heeft de andere behandeling van het terrein, de gracht en het circulatieplan, een directe gevolg voor de zichtlijnen en de ruimtelijke beleving in en om het park.
Edouard Keilig, eerste ontwerp Stadspark, 1867 © Felixarchief
In het eerste ontwerp worden de oevers van de vestinggracht hertekend tot een grote, grillige waterpartij met een centraal gelegen eiland. Twee bruggen in het hart van het park en een slingerende rijweg met meerdere in- en uitritten moeten gemotoriseerd verkeer mogelijk maken. Een smaller wandelpad volgt de contouren van de vijver. Langs de Van Eycklei komt er een rotspartij en een voetgangersbrug. De verschillende zichtlijnen staan met stippellijnen aangegeven op het plan. Op de hoek van de Rubenslei en de Quinten Matsijslei staat er een parkgebouw dat uitzicht biedt op een rotspartij nabij de Loosplaats en een cirkelvormig paviljoen op het eiland. De zichtlijn vanuit de Louiza-Marialei tot aan de torens van de Sint-Jozefkerk blijft gevrijwaard.
Zicht op de Louiza-Marialei (standbeeld Hendrik Leys) en Sint Jozefkerk vanop de toemalige Avenue des Arts (huidige Frankrijklei), postkaart © Felixarchief
In het tweede ontwerp (zie park in aanleg) verwijdert Keilig de centrale rijweg. Hierdoor komt er meer ruimte vrij voor park en wandelaars. De vestinggracht wordt in grote mate gedempt waardoor er een schiereiland ontstaat dat tevens het hoogste punt van het park wordt. De serpentinevijver krijgt in de hoek van de Rubenslei en de Van Eycklei een miniatuureiland. De zichtlijnen vanuit het parkgebouw blijven behouden. De grashelling op het schiereiland wordt bovenaan afgeschermd met beplanting. Hierdoor ontstaat er een opdeling tussen enerzijds de zichtas vanuit de belvedère naar de Sint-Jozefkerk en anderzijds vanuit het hoogste punt van de grashelling naar de skyline van de stad met de Onze-Lieve-Vrouwekathedraal.
Zicht op de O.L.V.-kathedraal vanop de grashelling van het Stadspark © Felixarchief
Om een betere inschatting te kunnen maken van de belangrijkste verschillen tussen beide voorstellen zal de stedelijke commissie om bijkomende uitleg en doorsneden vragen. Het prijsverschil tussen beide bestekken is aanzienlijk en vooral te wijten aan de dubbele brugconstructie in het eerste voorstel. De voorkeur van het stadsbestuur lijkt dan ook uit te gaan naar het tweede ontwerp. Ter voorbereiding van de beslissende gemeenteraad geeft Keilig de volgende toelichting bij het tweede ontwerp:
“Het gaat erom aan het meer een zo groot mogelijke uitgestrektheid te geven, in eerste instantie omdat water heel mooi is, vervolgens omdat men grond moet winnen voor de op te hogen delen. Toch moet het water niet in alle delen van het park aanwezig zijn want dat zou leiden tot een grote monotonie. Dit doel wordt bereikt door de inplanting die de waterpartij volgens het plan inneemt: zij is geplaatst in de richting van een van de uiteinden van het park, terwijl zich in het tegenoverliggende gedeelte een groot gazon bevindt. De oevers van het meer zijn zeer afwisselend: nu eens zijn ze heel steil en hoog (8 à 9 meter) dan weer daalt het gazon zachtjes af naar het wateroppervlak. (...)
De voornaamste zichten op het water zijn deze vanuit het paviljoen, de plaats van de kiosk, de rots tegenover de kerk en deze onder de hangbrug. De grot zal zo ingeplant worden dat ze dienst doet als een groot sieraad aan de oever van het meer. Binnenin de grot zal men genieten van de zeer wisselende effecten van het water, en ik hoop dat het water transparant genoeg zal zijn om toe te laten een gedeelte van de grot te verlichten met daglicht dat via het water binnenvalt. (...)
De grondverplaatsing op het terrein is bedoeld om het park veel groter te laten lijken dan het in werkelijkheid is. De lanen die langs het park lopen en er in zekere zin deel van uitmaken, moeten zichten naar binnen bieden, niet er doorheen. Het gaat er dus om een aanzienlijk deel van het centrale gedeelte van het park op te hogen. Dit biedt tezelfdertijd de kans om de hangbrug op een voldoende hoogte te plaatsen. De grasvelden zullen afwisselende en oogstrelende golvingen vertonen. De volumes zullen verhoogd liggen. De mooie bomen die op het terrein staan zullen bijna alle gespaard blijven, vooral deze langs de kant van de stad. Enkele zullen verplant worden. De nieuwe aanplanting zal een keuze van de mooiste bomen en heesters inhouden. Veel heesters met winterharde bladeren. Volumes van Azalea’s en Rododendrons. (...)
Van binnenin het park ziet men slechts de torens van de Sint-Jozefkerk. Men zal een zicht op de toren van de Onze-Lieve-Vrouwekathedraal hebben. Tijdens het tekenen van mijn plan werd ik geleid door de gedachte om het park in zijn geheel een grandioos cachet te geven en aan ieder onderdeel een verschillend karakter. De details in de uitvoering moeten ook zo gevarieerd mogelijk zijn. (...)”
Keilig aan Van Bever, 21.10.1867
Op 28 oktober 1867 kiest het stadsbestuur voor het laatste ontwerp. Er wordt een krediet voorzien van 275.000 frank, d.i. de initiële raming van Keilig vermeerderd met 15.000 frank honorarium. Hiervoor zal Keilig het ontwerpplan opmaken en de uitvoering van de werkzaamheden opvolgen.
Vijverzicht vanop de grot. De oriëntatie van de vijver zorgt voor een open ruimte tussen de bomen, waardoor het zonlicht van april tot september bij zonsondergang tot in de grot kan schijnen. © GA (zie: park in aanleg)
Dat Keilig voor het tweede parkontwerp niet over een nacht ijs zou gaan, blijkt onder meer uit de aandacht die hij besteedde aan de inplanting van de grotconstructie. Zijn wens om 'de grot met daglicht te verlichten' zou er uiteindelijk toe leiden dat het zonlicht van april tot september bij zonsondergang tot in de grot kan schijnen. Daarvoor moest Keilig in zijn ontwerp ter hoogte van de brug een opening tussen de bomen voorzien. Hoewel de basis van het vijverontwerp de bestaande vestinggracht was en de oriëntatie van de vijver dus enigszins vastlag, was er maar een kleine wijziging aan het ontwerp nodig om deze lichtinval onmogelijk te maken. Het bewijs daarvoor is het eerste ontwerp waarin de grot nooit rechtstreeks verlicht had kunnen worden. Het zijn bijzonderheden als deze die van het Antwerpse Stadspark een uniek voorbeeld maken van 19de-eeuwse Belgische landschapsarchitectuur.